donderdag 25 augustus 2011



Als je me op eender welke willekeurige dag zou vragen “Wat deed je vorige week rond deze tijd?”, dan zou ik allicht even diep fronsen en in mijn geheugen graven om misschien vaag en zonder preciezere tijdsindicatie met zekerheid te kunnen stellen wat ik toen aan het uitspoken was.

Stel je me deze vraag vandaag, dan kan ik daar precies op antwoorden! Vorige week donderdag, 18 augustus 2011. Ik had (net zoals de dag die erop zou volgen) verlof. De avond voordien was ik op stap geweest, maar had ik het niet te laat gemaakt, zodat ik rond 9 uur opgestaan ben. Ik zag de bergen was in de badkamer staan en vond dat ik die maar beter kon beginnen wegwerken: opvouwen, strijken, mooie stapeltjes maken en sorteren per kind en kamer waar het naartoe moet. Ik had de TV opstaan en keek naar enkele oudere afleveringen van House M.D. terwijl ik behoorlijk baalde met die 4 manden strijk, gezien ik daarom Eliza Doolittle ging missen. Maar, "erst die Arbeit, dann das Vergnügen". ’s Middags kwam mijn ventje thuis eten en toen die rond 13 u vertrok vond ik het welletjes geweest met die strijk en zou ik de laatste 2 manden vrijdag- en zaterdagvoormiddag wel doen.

De rugzak moest ingepakt worden (hij stond al van de dag ervoor op de keukentafel klaar, envelop met E-ticket en E-drankbonvoucher netjes erlangs, kwestie van die zeker niet te vergeten): 3 vuilzakken om op te zitten, een 0,5 literflesje “smokkelbare” cola light, 2 pakken wafels, wat rijstkoekjes, enkele verse worteltjes in aluminiumfolie, kauwgom, snoepjes, een shirt met lange mouwen, een fleece-trui en leren festivaljekker en een wegwerp-regencape van de Wibra (een geweldige investering deze zomer!). Gauw de douche in met de muziek mega-hard, volop meebrullen, kwestie van alvast de mood te zetten voor de rest van de dag en de 2 dagen die erop zouden volgen. Fris gewassen, haren in de plooi, beetje makeup aan, geurend naar “Sunflowers” van Elisabeth Arden mijn jeanske aan, riem erin, rugvrij topje aan en boots van het type “combatshoe”, want, ’s avonds is het er koud en er zou wel eens een onweertje kunnen passeren. Ook nog gauw mijn motorhelm klaargelegd voor mijn ventje, die rond 19.00 u zou nakomen met de motor en me dan ’s avonds mee naar huis zou nemen…De volgestouwde rugzak op de schouder en met een zonnige luchtigheid richting auto, waarmee ik naar de achterzijde van het station vertrok, muziek aan, vensters open. (Ja, ik woon dan maar op een boogscheut van het station af, maar de auto is toch handig als het overdag te heet is om met die volle rugzak tot daar te lopen en ook ’s avonds heeft de wagen op die strategische plaats al eerder zijn dienst bewezen).

Aaaaah, het station: je ziet her en der al mensen rondlopen, waarvan je weet dat ze dezelfde bestemming hebben… Fijn! "Busje komt zo" en in tegenstelling tot vorig jaar spring ik dadelijk op de 1ste bus, heb zelfs een zitplaats vooraan en via de nieuwe “snelle” busstrook zijn we zó op de Grote Ring richting Kiewit. Even aanschuiven op de Kempische Steenweg is niet echt een probleem: vanuit de bus naar voetgangers turen en links en rechts al wat bekend volk zien lopen is leuk en ik begin alvast te sms-en naar enkele vrienden dat ik “onderweg ben”. Zalig zomers loopt iedereen erbij: hotpants en bikini’s, teenslippers en shorts. Ik ben duidelijk vanaf de waist down te warm aangekleed, maar haal me de avondfrisheid en de opstijgende koude van voorgaande jaren voor de geest en besef dat ik er binnen enkele uren nog blij om ga zijn dat ik die pokkehete rugzak met trui en jas erin rondzeul en hier met botten en lange jeans sta.


Het is ondertussen namiddag, een uur of 15u. Uit de bus, even aanschuiven, paspoort afgeven, bandje halen, rugzak laten nakijken (Suckers! Die 50cl cola light gaat me straks smaken :-) ) , drankvouchers inruilen en de geur van droog gras, puberzweet en frisse pinten opsnuiven. Jaaaaaaaa, hier ben ik al zo lang naar aan het uitkijken: mijn jaarlijkse “Pukkelpopvakantie”. Nog maar net de wei op loop ik al in de armen van 3 bekenden, die hier duidelijk al even vertoeven. Tijd om een pas bij te zetten richting mainstage toog links-voor. En, ja, hoor: de vaste bende is er, naar jaarlijkse traditie. Voordat ik het goed en wel besef heb ik mijn eerste drankje in de hand, sta ik wat bij te kletsen met vrienden en kameraden die ik vaak alleen maar hier tegenkom, 1x/jaar. De zon brandt, het is heet en de lucht is blauwer-dan-blauw. Man man man, wat hebben we toch veel “chance” als je bedenkt hoe vreselijk klote de zomer over het algemeen was. Maar, niet vandaag, niet dit weekend! Want, de weergoden zijn Pukkelpop de laatste jaren al altijd goed gezind geweest en zo ook nu. “Kans op een lokaal buitje of onweer is niet uitgesloten” – wat zou het toch?! Het is volop zomer!


Ik pik links en rechts alvast enkele optredens mee in het gezelschap van een vriend, spreek af met een vriendin, die voorzien is van smokkelwaar met net iets meer alcohol in dan bij mijn flesje cola light, zodat ik me samen met haar op de wei neervlij in de late namiddag en we van de meegebrachte cava drinken, in afwachting van mijn persoonlijke headliner van die dag: Skunk Anansie. De blauwe lucht wordt een beetje grijzer en ik stel vast “dat we straks toch wel wat regen gaan krijgen” –“Wat zou het toch?!”, antwoordt ze. 

Ah, Skin begint eraan. Tijd om te verkassen van achteraan in het midden op de wei naar iets meer vooraan links. Temidden van een hoop bekenden genieten we… Een kameraad vertelt me dat de buienradar om 18 u regen voorspelt. Het is 18.02 uur. Een vriendin laat een sms zien waarin ze melding krijgt dat het elders in de provincie “vies” aan het doen is. En, ja, de lucht wordt ook hier wat grijzer en er vallen druppeltjes. Wegwerpregenjasje aan en verder genieten van de muziek… Ik lach nog dat ik gelijk gekregen heb met mijn stelling “dat we straks toch wel wat regen gaan krijgen”. Even later stopt het alweer en doe ik het plastieken ding weer even uit, wegens te warm. Ik zweet me kapot onder die regencape… De lucht klaart echter niet op, maar het wordt donkerder. Een verse lading regen komt eraan, plastieken regencape terug aantrekken en verder genieten van de muziek. We zijn ook niet van suiker en een buitje kan maar verkoeling brengen. 

Skin’s “What the hell is goin’ on out there?” vanop de MainStage doet me toch mijn hoofd omdraaien. Achter de bomenrij die de weide in 2-en splitst zie ik plots een donkergroene-grijszwarte lucht en een windvlaag die bekers, flesjes, karton, takken en vanalles door de lucht kegelt alsof het pluimpjes zijn. Nog geen seconden later striemt de regen niet meer in druppels, maar in bakken uit de lucht. Richting toog wat proberen te schuilen is geen slecht idee en ik volg mijn vriendin, die zonder regenjas nu wel compleet doorweekt is. We hebben die luttele meters nog niet afgelegd of er knallen hagelbollen als grote knikkers niet recht, maar diagonaal (bijna horizontaal zelfs!) op onze hoofden. Het valt op hoe stil het is… En, hoe donker. Het is pikzwart buiten… op 18 augustus om 18.25 uur. Er is geen muziek meer, de Mainstage is leeg… Mensen op het grasplein ervoor troepen als pinguïns bij elkaar, de hoofden en lichamen dicht bij elkaar om door zo weinig mogelijk hagel geraakt te worden. Sommigen zetten zich in groepjes neer, proberen beschutting te zoeken onder plastieken zeilen die overdag nog dienst deden om erop te liggen. Er zijn al enkelen over de toog gekropen, ook al deden de medewerkers eerst teken dat dat niet mocht. Ondertussen doet toch iemand teken om ook over te toog te kruipen en zo aan de genadeloze hagelbollen te ontsnappen. Ik laat mijn vriendin voorgaan, omdat zij geen regenbescherming aan heeft en blijf zelf aan de buitenkant voor de toog staan. Een jongen achter de toog (ik denk niet dat hij een medewerker was, want ik herinner me dat hij een donker t-shirt aan had) begint kartonnen bierplateaus uit te delen om onze hoofden te beschermen tegen de hagel… Knap initiatief dat ik in dank aanvaard, terwijl mijn ogen de hele tijd kijken naar de jongen die voor me staat en die duidelijk even angstig is als ikzelf. Angst krijgt plots een gezicht.

Als de hagel wat gestopt is besluit ik dat ik mijn ventje moet bellen, want met die natte kleren en laarzen kan ik hier niet blijven voor de rest van de festivaldag. Even thuis omkleden en douchen. En, ja, misschien ook pas morgen terugkomen, ook al vond ik me op het moment dat ik dat dacht een behoorlijk watje. Want, een echte festivalganger kan wel tegen een onweertje. Ik sta nog even bij een vriendin en haar broer, die me aanmaant niet langer te wachten tot hun groep compleet is en toch maar alvast te vertrekken. Ik stap door meer dan enkelhoge “vijverplassen” richting nooduitgang en vraag beleefd aan de medewerker die er staat of de nooduitgang open is en of ik die mag gebruiken om het terrein te verlaten. “Ja, als je aan de kant blijft lopen, zodat prioritaire voertuigen doorkunnen” –“Geen probleem meneer, want op de stoep regent het toch even hard als op straat”, lach ik. Ik ga langs het hekwerk en zie rechts van me 6 “fluojasjes” met een infuus rond een man staan die op de grond ligt. Dit is niet goed. Logisch eigenlijk bij die rondvliegende takken dat er “iets” gebeurd is… Hopelijk is het niet te erg gesteld met die man? Ik ga naar de nooduitgang en slaag er nog in om mijn ventje te bellen (“Kom je me halen? Ik wil naar huis.” – “Kom naar de Walenstraat, ik pik je daar op!”), mijn zus die thuis klaarstond om naar hier te komen te verwittigen dat ik haar man gezien heb en dat die veilig is (“Wat je ook doet, blijf thuis en kom NIET. Ik bel je straks terug”) en naar mijn papa (“Ik leef nog en ben op weg naar huis” – “Euh? Ja… Fijn…”). 

Het was duidelijk dat men het impact van het gebeurde niet kon inschatten als men er niet zelf geweest was. Want, op dat moment had ikzelf – zo bleek achteraf – slechts een fractie door van wat er zich had afgespeeld… de minst erge of dramatische fractie.

De aansluiting van de Tulpinstraat en de Kempische Steenweg, waar de nooduitgang uitkomt, staat compleet blank. Ik besluit om niet de Kempische Steenweg richting Walenstraat te nemen, omdat ik ervan uitga dat van de 60.000 aanwezigen er allicht nog gaan zijn die naar huis willen of naar de camping gaan. Ik ben wat bang dat er een mensenmassa aan het verschuiven is en ga de andere richting uit, achterom, richting Putvennestraat. Een man “van onze leeftijd” lacht naar me en zegt: “maar goed dat ge van die regen niet krimpt”, waarop ik stel: “Ik heb 2 cm water in mijn botten staan en drijf in mijn schoenen. Van krimpen is hier geen sprake. We zijn gelukkig niet van suiker…” Ik draai de Putvennestraat in, waar ik me bij 2 jongere snaken van een jaar of 18 voeg. “Komt gij van Pukkelpop??” vragen ze me. “Euh, ja, ge zou het niet zeggen, maar ze laten daar zelfs oude mensen binnen”, dol ik. “Neen, neen, zo bedoelen we het niet… Waar stond gij?” – “Mainstage links. Waarom?” Ze vertellen me dat ze in de Chateau stonden en dat die ingestort is en dat er zeker één meisje dood is. Dit is hélémaal niet goed. Ze stoppen aan een huis in de straat, waar ze logeerden of alleszins onderdak hadden gevonden, terwijl ik mijn weg alleen verderzet. Een verdomd lange en eenzame weg, want er is verder helemaal niemand in die straat. Ik probeer nog wat rond te bellen, maar dat lukt me niet meer. Overal kom je dadelijk op de voicemail terecht. Ik spreek bij m’n ventje in dat ie me in de Putvennestraat mag oppikken en niet in de Walenstraat. Ik stap vlot door, heel onwezenlijk… 45 minuten… 3 vreselijk lange en eenzame kilometers helemaal alleen met mezelf en mijn gedachten… Politie, ambulances, golfkarretjes met dekens en medicatie. Ze passeren me allemaal in een rotvaart… Dit lijkt wel één of andere apocalyptische rampenfilm… Ter hoogte van de sporthal worden gewonden aangebracht. “Uit de weg! Gewooooooonden!” terwijl de "fluojasjes" de wagens tegenhouden. De slagbomen van de spoorweg zijn dicht. Er staan 2 “fluojasjes” voor die bepaalde wagens wel doorlaten… Zigzaggend over het spoor rijden ze richting sporthal. Gewonden? Het wordt me heel erg duidelijk dat de gewonde man die ik aan de nooduitgang zag liggen en het dode meisje waarvan sprake was bij de 2 jongens onmogelijk de enigen konden zijn. Ik moest naar huis! Ik doolde helemaal alleen rond, allicht in shock, en leek als een onzichtbare toeschouwer door een film te lopen.

Plots zag ik een kameraad staan langs de weg aan de spooroverweg, bij zijn auto. Hij kwam net van thuis en moest ’s nachts pas werken op Pukkelpop. We praatten over hetgeen er gebeurd was, wat er op de wei allemaal aan de hand was. Want, hij wist nog van niks. Of ik een lift wilde? Eigenlijk wel, maar ook weer niet… Mijn ventje stond allicht in de Walenstraat op me te wachten? Het zekere voor het onzekere nemen en toch ingegaan op het aanbod. “Breng me maar naar huis, ja. Ik ga wel je auto nat maken, vrees ik… Als je een blauwe Mini ziet, dan stap ik wel over” Ik stap in en via de Banneuxwijk rijden we achterom door richting Hasselt, parallel met de Kempische Steenweg. Mensen staan er op straat, één vrouw weinig flatterend in haar nachtpon. De straten staan er blank en het water komt dreigend hoog en sijpelt bijna langs de autodeuren naar binnen. Ik stel voor via de sluis in Godsheide naar de Grote Ring te rijden, want de Kempische Steenweg zou nu wel één verkeerschaos zijn, dacht ik. Bij het oversteken van de Genkersteenweg zien we het kruispunt met de Kempische Steenweg dat volledig vrij is. Raar! We nemen dan toch de Kempische brug, waar amper auto’s rijden. “Neen, ik moet niet naar huis! Mijn auto… Die staat aan het station. Zet me daar maar af.” Ik stap aan de achterkant van het station over in mijn wagen, rij naar huis. Onderweg zie ik wat takken en omgewaaide verkeersborden op de weg liggen...

In de keuken strip ik mijn kletsnatte doorweekte kleren en laarzen uit. Het is bijna 19.30 uur, een dik uur nadat de storm over Kiewit raasde. In slip en BH zet ik de computer en de TV aan en raap snel wat binnengewaaide blaadjes van de vloer op, gezien de keukendeur thuis had open gestaan. Op mijn terras staat alles nog, zie ik uit een ooghoek. De telefoon gaat. Papa. Er liggen 2 bomen in zijn tuin. Ik moet morgenvroeg langskomen om een mail op te stellen voor de verzekering. “Zal ik doen, papa. Maar, nu even niet. Ik sta hier naakt, ben net thuis. Heb net een ravage overleefd. Er zijn doden… Ik bel je morgen en kom dan wel af.” Mijn zus belt me. Iets later belt ze me nog eens, de speaker aan, met haar buurvrouw langs haar gezeten. Die vrouw is bezorgd, haar 2 zonen waren op Pukkelpop. Of ik haar even kan geruststellen. Natuurlijk! In de loop van die avond zou ik in totaal een 30-tal sms-en en berichten krijgen van vrienden, kennissen, collega’s. Meer dan ik ooit op mijn verjaardag gehad heb.

Facebook. Ik ben blijkbaar bij de eersten die thuisgekomen zijn en die via de computer bereikbaar is, omdat het GSM-netwerk het deels had begegeven. Links en rechts krijg ik berichten of ik deze of gene nog gezien heb na het onweer. Of zus of zo O.K. zijn. Of ik weet waar die of die stonden? Ik beantwoord waar ik kan. Geruchten over 7-8 doden verspreiden zich zeer snel. De TV staat aan. Ik pendel tussen computer en TV, met in de ene hand mijn GSM, in de andere mijn vast toestel. Ik zie plots tussen het kippenvel op mijn ijskoude armen een aantal rode vlekken, een gevolg van de “hagelslag”. De komende dagen zou ik ook nog hoofdpijn krijgen van die knalharde knikkers die op mijn natte korte haren dadelijk mijn hoofd raakten, zonder enige weerstand.

Ja, een onweer, dat was een mogelijkheid geweest vandaag. Een apocalyptische hel, die had niemand zien aankomen.

Ik zou die avond nog tot 2 uur ’s nachts in het gezelschap van bezorgde vrienden en mijn zus die naar me thuis gekomen zijn in shock in de zetel zitten voor TV, in slip en BH, onderkoeld en met sirenes die door mijn hoofd bleven galmen. De rest van het weekend is op één of andere manier in een roes voorbij gegaan. Slapen ging niet meer en iets zinvols doen nog veel minder. De uren gleden voorbij… Ik blijf met een verweesde kater zitten, een heel zware kater, die je zelfs met sloten drank niet had kunnen veroorzaken.

En, ik besef dat er nog 60.000 mensen (-5 doden, -7 “kritieken”, - een 100-tal gewonden) zich zo voelen, vaak een ganse generatie jonger dan ikzelf, elk met hun eigen verhaal, afhankelijk van waar ze stonden, een week geleden.

maandag 8 augustus 2011

The Circle of Life



Het snel vorderend verlies van mijn moeder – ja, verliezen is een proces – doet me de laatste tijd stilstaan bij het eigen moederschap, maar laat me ook stilstaan bij mijn eigen grootouders.

En, grootouders had ik zat! Aan moeders kant had ik een biologische oma en haar jarenlange vriend “Opa Peter” (mijn echte opa is in het na-oorlogse Berlijn tijdens de heropbouw van de stad op een landmijn terecht gekomen tijdens wegwerkzaamheden toen mijn mama 5 was, zo ergens in ‘52. Decennia lang was oma alleen, tot ze eind jaren ’70 Peter leerde kennen met wie ze samen was tot aan zijn dood.)


In Oostenrijk had ik 2 paar grootouders zitten, te danken aan het feit dat papa zijn ouders gescheiden zijn toen hij een jaar of 6 was. Oma is 2x hertrouwd (jawel, ze had er in totaal 2 scheidingen opzitten toen ze haar laatste man leerde kennen, die ik als “opa” gans mijn leven gekend heb). Papa’s vader is na zijn scheiding een 2de maal getrouwd met een andere “oma”, de enige van de bende van 6 grootouders die ik gekend heb die nu nog leeft. Want, de afgelopen 6 jaar heb ik al mijn biologische grootouders weten sterven. Mama’s moeder en papa’s vader vorig jaar nog.

Nu mijn mama aan het aftellen is besef ik dat ik mijn grootouders amper gekend heb. Wij zijn opgegroeid in België en zagen hen ongeveer 1x/jaar, als wij ben hen op bezoek gingen of zij bij ons, wat de laatste jààààààren amper nog gebeurde. Ik heb mijn grootouders sinds ik zelf kinderen heb, pakweg de laatste 10 jaar, dan ook maar een keer of 2-3 meer gezien. De afstand was te groot en de behoefte om met een auto vol kinderen er naartoe te rijden was er eigenlijk niet.

Ook mijn moeder besefte dat en wilde voor haar eigen kleinkinderen – 6 ondertussen – een “andere” oma zijn, dan hetgeen wij gehad hebben. Ze wilde dingen met hen ondernemen, een “zotte oma” zijn bij wie ze terecht konden, een oma waar ze konden logeren en die hen dingen zou vertellen over lang vervlogen tijden. Dat is ook één van de redenen dat mijn ouders in Hasselt zijn komen wonen 6 jaar geleden, ook al speelde haar achteruit gaande gezondheid ook in de verhuis mee: ze wilde dichter bij haar kinderen wonen, om ons toe te laten haar in geval van hospitalisatie toch te kunnen bezoeken.

Laatst hadden we het – zoals wel vaker – over het dood-gaan en dat ik voor haar wens dat de Dood haar snel komt halen, zodat er eindelijk een einde komt aan haar lijdensweg, maar dat ik dat egoïstischerwijze liever toch niet al te vroeg wil zien gebeuren. “Je bent toch al groot en hebt me niet meer nodig”, zei ze. Maar, ongeacht mijn leeftijd blijft het mijn mama en wíl ik haar gewoon niet afgeven. Toen pinkte ze een traantje weg, vertellend over haar kleinkinderen, voor wie ze zooooo graag méér wilde zijn. Haar taak als ouder ziet ze dus als geslaagd, maar – in haar ogen – heeft ze als grootmoeder gefaald, doordat de ziekte teveel beslag heeft gelegd op haar zijn en wezen. Onzin natuurlijk! Ze is – in die korte tijd dat mijn kinderen haar bij zich gehad hebben – een fantastische oma geweest. Zeker in vergelijking tot de grootouders-op-afstand die wij gehad hebben en waar we enkel een uitgesproken genetische band mee hadden en in veel mindere mate een emotionele. O.K., ik lijk fysiek sterk op mijn grootmoeder langs vaders kant en misschien lijk ik – als enige gescheiden familielid – karakterieel ook wel wat op haar, maar heb ik haar écht gekend?


Ja, ik heb heel veel mooie herinneringen aan al mijn grootouders: het piepkleine appartementje waar oma schnitzels stond te bakken als we na een lange reis bij hen thuis aankwamen, de liefdevol samengestelde pakjes uit Duitsland die we van mama’s moeder kregen voor onze verjaardagen en met kerst en Pasen, de frambozen en de grote notenboom bij papa’s vader thuis en de geur van versgebakken notengebak. Want, laat dat duidelijk zijn: met de grootouders an sich was er niks mis, maar de afstand belemmerde een emotionele band. En, ja, ook de voorgeschiedenis van mijn ouders en grootouders zat er allicht voor iets tussen dat andere kleinkinderen (uit de nieuwe huwelijken van mijn grootouders bvb.) die dichterbij woonden toch een streepje voor hadden. Want, ik heb slechts 1 “volwaardige” oom (broer van mama), de rest – toch wel 3 stuks – zijn halfbroers van mijn vader, ontstaan uit harmonieuzere én blijvende huwelijken, zodat hij als enige zoon uit dat eerdere korte huwelijk eerder een herinnering was aan een ver verleden, dan dat hij hun oogappel was. Nu ja, dit allemaal uit de doeken doen, brengt ons naar de jaren ’40 en doet er nu niet meer toe, wegens dood en begraven.

De laatste oma is nu dus een dik jaar geleden gestorven, mama’s moeder. En, zijzelf zal dit jaar volgen. De volgorde klopt dus wel, want mama was zo bang dat ze voor haar dementerende moeder zou sterven en dat deze laatste niet zou beseffen wat er gebeurd was. De volgorde is dus prima, maar de timing niet. Mijn moeder had verdomme nog 20 jaar mogen meegaan, voor mij, mijn zus en onze kinderen. Ze verdiende het om te bewijzen dat zij een zotte oma kon zijn, net zoals ze een zotte mama voor ons was… voordat de kanker zich meester maakte, 18 jaar geleden. Zelf heeft ze gedaan wat ze kon, gevochten, gestreden, zich verzet en volhard in het blijven leven. Maar, de kracht is er niet meer, alles is op.

Mijn kinderen zullen het dus de komende jaren moeten stellen met de goede herinneringen en de verhalen die ik hen vertel over hun super-oma, terwijl ook ik moet verderleven met het gebrek aan grootouders en het moet stellen met de verhalen die me vroeger verteld werden, omdat er op papa na niemand meer gaat overschieten om me die verhalen te vertellen…

Weldra ben ik dus (samen met mijn zusje) een halfwees, die al haar zorgen en liefde gaat storten op haar eigen kroost en haar overgebleven vader (net zoals mijn zusje) en die later een zotte oma wil zijn voor haar kleinkinderen en nu een zotte mama wil zijn voor haar eigen kroost…